zaterdag 24 juli 2010

Waarom vrouwen in denksporten aan de achterste mem hangen

De legendarische schaakgrootmeester en columnist Jan Hein Donner (1927-1988) gooide in 1968 de knuppel in het hoenderhok. Dat deed hij nota bene in het deftige damesmaandblad Avenue. Hij schreef onder meer:

“Vroeg of laat moest het ervan komen. Ik heb het zien aankomen en ik heb het ogenblik van de definitieve uiteenzetting gevreesd vanaf het moment dat ik mij als medewerker verbond aan dit blad voor vrouwen. Hoe pijnlijk het ook is, wij mogen niet schromen de waarheid onder ogen te zien: vrouwen kunnen niet schaken.”

De wereld was prompt te klein. Het regende bij Avenue opzeggingen en de PTT kwam driemaal daags een juten zak met boze brieven van evenzovele boze vrouwen afleveren. Al die Dolle Mina’s hadden waarschijnlijk nog nooit in hun leven een schaakbord gezien, maar voelden zich toch, om het maar eens plastisch uit te drukken, schabouwelijk op hun pik getrapt. Een handvol reacties werd in Avenue afgedrukt. “U discrimineert”, zo schreef een feministe bijvoorbeeld, “u bedoelt eigenlijk te zeggen dat negers niet kunnen schaken.” Een inkopper voor Jan Hein Donner. Ik heb zelden een dodelijker naschrift gezien: “ Nee, mevrouw, u begrijpt mij niet goed. Negerinnen kunnen niet schaken.”

Goed beschouwd is het inderdaad een curieuze zaak. Dat mannen fysiek sterker zijn is alom bekend en geaccepteerd. Daarom lopen zij harder, springen hoger, gooien speren verder, zwemmen sneller en voetballen aantrekkelijker. Maar wat het denkvermogen betreft zou er geen noemenswaardig verschil tussen beide geslachten mogen bestaan. Toch zien we in de denksporten, in het bijzonder in de bordsporten dammen, schaken en go, een opmerkelijk klassenverschil. Een enkele zéér hoge uitzondering daargelaten, zoals de Hongaarse schaakster Judith Polgar, kunnen vrouwen niet eens in de schaduw staan van de mannen.
Er is veel gespeculeerd over de oorzaak. Mannen zouden mathematischer en strategischer denken en vrouwen intuïtiever, mannen zouden meer tijd hebben dan (huis)vrouwen, mannen zouden beter opgeleid en daarom beter geëquipeerd zijn voor deze poepmoeilijke denksporten en mannen zouden last but not least gewoonweg veel slimmer zijn dan vrouwen. Al deze mogelijke verklaringen waren afkomstig van mannen en werden categorisch verworpen door de vrouwen. Een patstelling kortom.

Tot twee jaar geleden. Toen verscheen een doorwrocht artikel in het eerbiedwaardige Proceedings of the Royal Society - Biological Sciences, reden voor het niet minder eerbiedwaardige Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG) om medio januari 2009 op zijn website ook enkele behartigenswaardige woorden aan deze heikele kwestie te wijden.
Volgens de Engelse studie is er geen sprake van een biologisch verschil in intelligentie tussen mannen en vrouwen. De verklaring moet worden gezocht in de cognitieve achterstand van vrouwen. Het NTvG:

“Uit een vergelijking van de 100 beste Duitse mannelijke schakers met de 100 beste vrouwen uit dit land blijkt dat 96 procent van de verschillen toe te schrijven is aan het feit dat de groep mannen die schaakt veel groter is dan de groep vrouwen die zich hiermee bezighoudt: de besten uit een grote groep zijn altijd beter dan die uit een kleine groep. Dit is volgens de auteurs waarschijnlijk ook de reden waarom vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in het topsegment van andere intelligentie eisende activiteiten zoals wetenschap: zij missen competitie.”

Dat geeft te denken. Alleen de mannen uiteraard.

8 opmerkingen:

  1. De verklaring moet juist niet worden gezocht in een cognitieve achterstand van vrouwen, maar simpel in het feit dat veel meer mannen dan vrouwen schaken.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Waarom dan? Als een vrouw in de mannenschaakwereld terecht komt, zou zij toch zich staande moeten kunnen houden? Dit argument snap ik niet.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Wat begrijpt u dan wel van het door u geplaatste citaat van het NTvG?

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Dat staat inderdaad met zoveel woorden in het NTvG. Maar er is veel kritiek op gekomen. Het zou namelijk betekenen dat sporten die in verschillende landen even populair zijn altijd gewonnen worden door het land met de meeste beoefenaars van die sport. En dat is simpelweg niet waar.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Land A heeft 4 miljoen schakers. Land B heeft er 100.000. Uit welk land zouden veruit de meeste sterke schakers komen denkt u?
    Daarbij moet u ook nog bedenken, dat de competitie in land B logischerwijs een lager niveau heeft dan in land A.

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Het aantal voetballers in Engeland, Frankrijk en Duitsland is oneindig veel groter dan in Nederland. Het aantal hockeyers in India en Pakistan is oneindig veel groter dan in Nederland. Toch staan de nationale teams van Nederland in beide sporten boven al die genoemde landen. Het aantal schakers in India is op een hand te tellen. Toch komt de huidige nr. 1 uit dat land.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Nee, het juiste antwoord is land A.

    En de casus van land A en land B ligt vergeleken met de door u genoemde voorbeelden oneindig veel dichter bij de situatie van een vrouwelijke schaker.

    BeantwoordenVerwijderen
  8. Dan zou het land met de meeste beoefenaren van - ik noem eens wat - de voetbalsport ook het sterkste moeten zijn. Gelukkig gaat die wetmatigheid zelden op...

    BeantwoordenVerwijderen